-
1 Umfang
Umfang〈m.〉♦voorbeelden: -
2 Garn
〈o.; Garn(e)s, Garne〉♦voorbeelden:3 (s)ein Garn spinnen • (zijn) verhalen, een verhaal vertellen, afsteken -
3 Spitze
Spitze〈v.; Spitze, Spitzen〉1 punt, spits, top ⇒ uiteinde; kruin; nok3 hoofd, top ⇒ kop, leiding, eerste plaats5 sigaren-, sigarettenpijpje♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 einer Sache die Spitze nehmen • van iets de scherpe kantjes afhalen, iets milderen2 an der Spitze marschieren • aan de spits, aan het hoofd marchereneine absolute Spitze erreichen • een recordhoogte bereiken〈 sport en spel, figuurlijk〉 die Spitze haben • aan de kop blijven, nog steeds bovenaan staanan der Spitze liegen, stehen • op kop liggen, bovenaan staansich an die Spitze stellen • zich aan het hoofd plaatsen¶ einsame Spitze • geweldig, hartstikke goeddas ist Spitze! • dat is te gek!etwas steht auf Spitze und Knopf • iets is een dubbeltje op zijn kant -
4 Theater
Theater〈o.; Theaters, Theater〉2 〈informeel; pejoratief〉(kouwe) drukte, gedoe ⇒ gedonder, herrie, theater♦voorbeelden:demnächst in diesem Theater • (a) binnenkort op dit scherm, in dit theater; 〈 (b) informeel; figuurlijk〉 binnenkortzum Theater gehen • bij het toneel gaan2 das wird bestimmt Theater geben! • daar komt beslist herrie, gedonder van!mach kein Theater! • stel je niet zo aan!Schluss mit dem Theater! • hou op met dat gedonder!ein furchtbares Theater wegen einer Sache aufführen • een drukte van belang om iets maken -
5 Tribut
Tribut〈m.; Tribut(e)s, Tribute〉♦voorbeelden:1 einen Tribut entrichten, leisten • een tribuut, cijns, tol betalen -
6 Umriss
Umriss〈m.〉♦voorbeelden: -
7 Grad
〈m.; Grad(e)s, Grade〉♦voorbeelden:1 zehn Grad Kälte, Wärme • tien graden onder, boven nulein Verwandter zweiten Grades • een bloedverwant in de tweede graadein Offizier im Grad eines Obersten • een officier met de rang van kolonelin gering(er)em Grade • in mindere mateum einen Grad dunkler • ietsje donkerder〈 figuurlijk〉 sich um hundertachtzig Grad drehen • het roer omgooien, overstag gaanbis zu einem gewissen Grade • tot op zekere hoogte -
8 Tier
〈o.; Tier(e)s, Tiere〉♦voorbeelden: -
9 schmecken
-
10 schreiten
schreiten♦voorbeelden: -
11 tüfteln
-
12 Bote
Bote〈m.; Boten, Boten〉♦voorbeelden: -
13 Gesichtswinkel
Gesichtswinkel〈m.〉♦voorbeelden: -
14 Gewehr
Gewehr〈o.; Gewehr(e)s, Gewehre〉♦voorbeelden:〈 leger〉 das Gewehr über! • draagt geweer!〈 leger〉 an die Gewehre! • in het geweer!〈 informeel〉 ran an die Gewehre! • kom op!ins, unters Gewehr treten • met het geweer aantredenmit gesenktem Gewehr • met verdekt geweer -
15 Gewehr bei Fuß
Gewehr bei Fuß -
16 Gewitter
Gewitter〈o.; Gewitters, Gewitter〉♦voorbeelden:1 es gibt ein Gewitter • er komt onweer, we krijgen onweer -
17 Schallmauer
-
18 Scharfblick
-
19 Schleichweg
-
20 Siebenmeilenschritt
См. также в других словарях:
Guru — For other uses, see Guru (disambiguation). A guru (Sanskrit: गुरु) is one who is regarded as having great knowledge, wisdom, and authority in a certain area, and who uses it to guide others (teacher). Other forms of manifestation of this… … Wikipedia